Loof hem, allen die de heer vrezen,
breng hem eer, kinderen van Jakob,
wees beducht voor hem, volk van Israël.
Hij veracht de zwakke niet,
verafschuwt niet wie wordt vernederd,
hij wendt zijn blik niet van hem af,
maar hoort zijn hulpgeroep.
Van u komt mijn lofzang in de kring van het volk,
mijn geloften los ik in bij wie u vrezen.
De vernederden zullen eten en worden verzadigd.
Zij die hem zoeken, brengen lof aan de heer.
Voor altijd mogen jullie leven!
Overal, tot aan de einden der aarde,
zal men de heer gedenken en zich tot hem wenden.
Voor u zullen zich buigen
alle stammen en volken.
Want het koningschap is aan de heer,
hij heerst over de volken.
Wie op aarde in overvloed leven,
zullen aanzitten en zich voor hem buigen.
Ook zullen voor hem knielen
wie in het graf zijn neergedaald,
wie hun leven niet konden behouden.
Een nieuw geslacht zal hem dienen
en aan de kinderen vertellen van de Heer;
aan het volk dat nog geboren moet worden
zal het van zijn gerechtigheid verhalen:
hij is een God van daden.
Een psalm van David.
De heer is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water,
hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn naam.
Al gaat mijn weg
door een donker dal,
ik vrees geen gevaar,
want u bent bij mij,
uw stok en uw staf,
zij geven mij moed.
U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
u zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik keer terug in het huis van de heer
tot in lengte van dagen.
Van David, een psalm.
Van de heer is de aarde en alles wat daar leeft,
de wereld en wie haar bewonen,
hij heeft haar op de zeeën gegrondvest,
op de stromen heeft hij haar verankerd.
Wie mag de berg van de heer bestijgen,
wie mag staan op zijn heilige plaats?
Wie reine handen heeft en een zuiver hart,
zich niet inlaat met leugens
en niet bedrieglijk zweert.
Zegen zal hij ontvangen van de heer
en recht verkrijgen van God, zijn redder.
Dat valt hun ten deel die u zoeken,
die zich tot u wenden – het volk van Jakob. sela
Hef, o poorten, uw hoofden omhoog,
verhef u, aloude ingangen:
de koning vol majesteit wil binnengaan.
Wie is die koning vol majesteit?
De heer, machtig en heldhaftig,
de heer, heldhaftig in de strijd.
Hef, o poorten, uw hoofden omhoog,
verhef ze, aloude ingangen:
de koning vol majesteit wil binnengaan.
Wie is hij, die koning vol majesteit?
De heer van de hemelse machten,
hij is de koning vol majesteit. sela
Van David.
Naar u, heer, gaat mijn verlangen uit,
mijn God, op u vertrouw ik, maak mij niet te schande,
laat mijn vijanden niet triomferen.
Zij die op u hopen worden niet beschaamd,
beschaamd worden zij die u achteloos verraden.
Maak mij, heer, met uw wegen vertrouwd,
leer mij uw paden te gaan.
Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij,
want u bent de God die mij redt,
op u blijf ik hopen, elke dag weer.
Denk aan uw barmhartigheid, heer,
aan uw liefde door de eeuwen heen.
Denk niet aan de zonden uit mijn jeugd,
maar denk met liefde aan mij
en laat uw goedheid spreken, heer.
Goed en rechtvaardig is de heer:
hij wijst zondaars de weg,
wie nederig zijn leidt hij in het rechte spoor,
hij leert hun zijn paden te gaan.
Liefde en trouw zijn de weg van de heer
voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden.
Vergeef mij, heer, mijn grote schuld,
omwille van uw naam.
Aan wie in ontzag voor hem leven,
leert de heer de rechte weg te kiezen.
Hun leven verloopt in voorspoed
en hun kinderen zullen het land bezitten.
De heer is een vriend van wie hem vrezen,
hij maakt hen vertrouwd met zijn verbond.
Ik houd mijn oog gericht op de heer,
hij bevrijdt mijn voeten uit het net.
Keer u tot mij en wees mij genadig,
ik ben alleen en ellendig.
Mijn hart is vol van angst,
bevrijd mij uit mijn benauwenis.
Zie mij in mijn nood, in mijn ellende,
vergeef mij al mijn zonden.
Zie met hoe velen mijn vijanden zijn,
hoe ze mij dodelijk haten.
Behoed mij en bevrijd mij,
maak mij niet te schande, want ik schuil bij u.
Onschuld en oprechtheid mogen mij bewaren,
op u is mijn hoop gevestigd.
God, verlos Israël,
verlos het van al zijn angsten.
Van David.
Doe mij recht, heer,
want zonder dwalen ben ik mijn weg gegaan,
op u, heer, heb ik vertrouwd,
ik wankelde niet.
Doorgrond mij, heer, en ken mij,
peil mijn hart en mijn nieren,
want uw liefde staat mij voor ogen
en ik bewandel de weg van uw waarheid.
Met bedriegers zit ik niet aan,
met huichelaars ga ik niet om,
ik haat de kring van slechte mensen,
met wettelozen wil ik niet aan tafel.
Ik zal mijn handen in onschuld wassen,
een rondgang maken om uw altaar, heer,
om een loflied aan te heffen
en van uw wonderen te verhalen.
heer, het huis waar u woont heb ik lief,
de plaats waar uw glorie verblijft.
Verwerp mij niet met de zondaars,
met mensen die bloed vergieten.
Aan hun vingers kleeft onrecht,
hun handen zijn met smeergeld gevuld.
Maar ik ga mijn weg zonder dwalen.
Verlos mij en wees mij genadig.
Mijn voeten staan op effen grond,
waar uw volk bijeen is, wil ik u prijzen, heer.
Van David.
De heer is mijn licht, mijn behoud,
wie zou ik vrezen?
Bij de heer is mijn leven veilig,
voor wie zou ik bang zijn?
Kwaadwilligen kwamen op mij af
om mij levend te verslinden,
mijn vijanden belaagden mij,
maar zij struikelden, zij vielen.
Al trok een leger tegen mij op,
mijn hart zou onbevreesd zijn,
al woedde er een oorlog tegen mij,
nog zou ik mij veilig weten.
Ik vraag aan de heer één ding,
het enige wat ik verlang:
wonen in het huis van de heer
alle dagen van mijn leven,
om de liefde van de heer te aanschouwen,
hem te ontmoeten in zijn tempel.
Hij laat mij schuilen onder zijn dak
op de dag van het kwaad,
hij verbergt mij veilig in zijn tent,
hij tilt mij hoog op een rots.
Daarom heft zich mijn hoofd
fier boven de vijanden rondom mij,
ik wil offers brengen in zijn tent,
hem juichend offers brengen,
ik wil zingen en spelen voor de heer.
Hoor mij, heer, als ik tot u roep,
wees genadig en antwoord mij.
Mijn hart zegt u na:
‘Zoek mijn nabijheid!’
Uw nabijheid, heer, wil ik zoeken,
verberg uw gelaat niet voor mij,
wijs uw dienaar niet af in uw toorn.
U bent mij altijd tot hulp geweest,
verstoot mij niet, verlaat mij niet,
God, mijn behoud.
Al verlaten mij vader en moeder,
de heer neemt mij liefdevol aan.
Wijs mij uw weg, heer,
leid mij op een effen pad,
bescherm mij tegen mijn vijanden,
lever mij niet uit aan mijn belagers.
Valse getuigen staan tegen mij op
en dreigen met geweld.
Mag ik niet verwachten
de goedheid van de heer te zien
in het land van de levenden?
Wacht op de heer,
wees dapper en vastberaden,
ja, wacht op de heer.
Van David.
U, heer, roep ik aan,
mijn rots, houd u niet doof.
Als u blijft zwijgen, word ik
een dode met de doden in het graf.
Hoor mijn smeekbede
als ik u om hulp roep,
als ik mijn handen ophef
naar het hart van uw heiligdom.
Ruk mij niet weg met de kwaadwilligen,
met hen die onrecht doen,
die hun vrienden vrede wensen,
maar in hun hart zinnen op kwaad.
Geef hun wat ze verdienen,
vergeld hun naar hun daden,
naar het werk van hun handen,
laat hen voor hun misdrijven boeten.
Voor uw daden, heer, hebben ze geen oog,
noch voor het werk van uw handen.
Breek hen af, bouw hen niet meer op.
De heer zij geprezen,
hij heeft mijn smeekbede gehoord.
De heer is mijn kracht en mijn schild,
op hem vertrouwde mijn hart,
ik werd geholpen en mijn hart jubelde,
hem wil ik loven in mijn lied.
De heer is de kracht van zijn volk,
een burcht van redding voor zijn gezalfde.
Red het volk dat u toebehoort, zegen het,
wees zijn herder en draag het voor eeuwig.
Een psalm van David.
Erken de heer, o goden,
erken de heer, zijn macht en majesteit,
erken de heer, de majesteit van zijn naam,
buig u voor de heer in zijn heilige glorie.
De stem van de heer boven de wateren,
de God vol majesteit doet de donder rollen,
de heer boven de wijde wateren,
de stem van de heer vol kracht,
de stem van de heer vol glorie.
De stem van de heer splijt ceders,
de heer splijt de ceders van de Libanon.
Opspringen doet hij de Libanon als een kalf
en de Sirjon als het jong van een wilde stier.
De stem van de heer ontbrandt in vurige vlammen,
de stem van de heer brengt de woestijn tot beven,
beven doet de heer de woestijn van Kades.
De stem van de heer doet de hinden kalven
en de geiten hun jongen werpen.
Majesteit! roept heel zijn paleis.
De heer heeft zijn troon boven de vloed,
ten troon zit de heer als koning voor eeuwig.
De heer zal macht aan zijn volk verlenen,
de heer zal zijn volk zegenen met vrede.
Een psalm. Een lied bij de inwijding van de tempel. Van David.
Hoog wil ik u prijzen, heer, want u hebt mij gered
en mijn vijand geen reden gegeven tot vreugde.
heer, mijn God, ik riep tot u
om hulp en u hebt mij genezen.
heer, u trok mij uit het dodenrijk omhoog,
ik daalde af in het graf, maar u hield mij in leven.
Zing voor de heer, allen die hem trouw zijn,
loof zijn heilige naam.
Zijn woede duurt een oogwenk,
zijn liefde een leven lang,
met tranen slapen we ’s avonds in,
’s morgens staan we juichend op.
In mijn overmoed dacht ik:
Nooit zal ik wankelen.
heer, u had mij lief en ik stond als een machtige berg,
u verborg uw gelaat en ik bezweek van angst.
U, heer, roep ik aan,
u, Heer, smeek ik om genade.
Wat baat het u als ik sterf,
als ik afdaal in het graf?
Kan het stof u soms loven
en getuigen van uw trouw?
Luister, heer, en toon uw genade,
heer, kom mij te hulp.
U hebt mijn klacht veranderd in een dans,
mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld.
Mijn ziel zal voor u zingen en niet zwijgen.
heer, mijn God, u wil ik eeuwig loven.
Voor de koorleider. Een psalm van David.
Bij u, heer, schuil ik,
maak mij nooit te schande.
Bevrijd mij en doe mij recht,
hoor mij,
haast u mij te helpen,
wees voor mij een rots, een toevlucht,
een vesting die mij redding biedt.
U bent mijn rots, mijn vesting,
u zult mijn gids zijn, mij leiden, tot eer van uw naam,
mij losmaken uit het net dat voor mij is gespannen,
u bent mijn toevlucht.
In uw hand leg ik mijn leven,
heer, trouwe God, u verlost mij.
Wie armzalige goden vereren – ik haat ze,
ík vertrouw op de heer.
Ik zal mij verblijden, juichen over uw trouw,
want u ziet mijn ellende,
u kent de nood van mijn ziel,
u laat niet toe dat de vijand mij insluit,
u geeft mijn voeten de ruimte.
Heb erbarmen, heer,
want ik verkeer in nood,
mijn ogen zijn gezwollen van verdriet,
mijn ziel en mijn lichaam verkwijnen,
mijn leven verloopt in ellende,
zuchtend slijt ik mijn dagen,
door eigen schuld slinken mijn krachten,
tot op mijn botten teer ik weg.
Bij allen die mij belagen
wek ik de lachlust,
bij mijn buren nog het meest.
Wie mij kennen zijn verbijsterd,
wie mij zien aankomen op straat
wenden zich af en ontvluchten mij.
Vergeten ben ik als een dode, weg uit het hart,
afgedankt als gebroken aardewerk.
Ik hoor de mensen over mij fluisteren,
van alle kanten dreigt gevaar.
Ze steken de hoofden bijeen
en smeden plannen om mij te doden.
Maar ik vertrouw op u, heer,
ik zeg: U bent mijn God,
in uw hand liggen mijn lot en mijn leven, bevrijd mij
uit de greep van mijn vijanden en vervolgers.
Laat het licht van uw gelaat over mij schijnen,
toon uw trouw en red uw dienaar.
heer, u roep ik aan, maak mij niet te schande,
laat de goddelozen te schande staan
en verstommen in het dodenrijk.
Zwijgen moeten de leugenaars,
die hoogmoedig en vol verachting
rechtvaardige mensen beschuldigen.
Hoe groot is het geluk
dat u hebt weggelegd voor wie u vrezen,
dat u bereid hebt voor wie schuilen bij u,
heel de wereld zal het zien.
U verbergt hen in de beschutting van uw gelaat
voor de lagen en listen van mensen,
uw tent biedt hun een schuilplaats
voor de laster van kwade tongen.
Geprezen zij de heer om zijn trouw,
hij heeft een wonder voor mij verricht,
hij ontzette mij als een belegerde stad.
In mijn angst had ik gezegd:
‘Ik ben verbannen uit uw ogen,’
maar u hebt mijn smeekbede gehoord
toen ik u om hulp riep.
Getrouwen van de heer, heb hem lief.
De heer behoedt de standvastigen,
voorgoed rekent hij af met de hoogmoedigen.
Allen die uw hoop vestigt op de heer:
wees sterk en houd moed.
Van David, een kunstig lied.
Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven,
van wie de zonden worden bedekt.
Gelukkig als de heer zijn schuld niet telt,
als in zijn geest geen spoor van bedrog is.
Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg,
kreunend leed ik, de hele dag.
Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht,
mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte. sela
Toen beleed ik u mijn zonde,
ik dekte mijn schuld niet toe,
ik zei: ‘Ik beken de heer mijn ontrouw’ –
en u vergaf mij mijn zonde, mijn schuld. sela
Laten uw getrouwen dus tot u bidden
als zij in zichzelf een zonde vinden.
Stormt dan een vloed van water aan,
die zal hen niet bereiken.
Bij u ben ik veilig, u behoedt mij in de nood
en omringt mij met gejuich van bevrijding. sela
‘Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan.
Ik geef raad, op jou rust mijn oog.
Wees niet redeloos als paarden of ezels
die met bit en toom worden bedwongen,
dan zal geen kwaad je treffen.’
Een slecht mens heeft veel leed te verduren,
maar wie op de heer vertrouwt wordt met liefde omringd.
Verheug u in de heer, rechtvaardigen, en juich,
zing het uit, allen die oprecht zijn van hart.