Goede Vrijdag 2017

Pasen 2017  •  Sermon  •  Submitted
0 ratings
· 7 views
Notes
Transcript
Sermon Tone Analysis
A
D
F
J
S
Emotion
A
C
T
Language
O
C
E
A
E
Social
View more →
Orgel speelt
Welkom
Begin psalm 22
Psalm 22:1–22 NBV
Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit. ‘Mijn God!’ roep ik overdag, en u antwoordt niet, ’s nachts, en ik vind geen rust. U bent de Heilige, die op Israëls lofzangen troont. Op u hebben onze voorouders vertrouwd; zij hebben vertrouwd en u verloste hen, tot u geroepen en zij ontkwamen, op u vertrouwd en zij werden niet beschaamd. Maar ik ben een worm en geen mens, door iedereen versmaad, bij het volk veracht. Allen die mij zien, bespotten mij, ze schudden meewarig het hoofd: ‘Wend je tot de heer! Laat hij je verlossen, laat hij je bevrijden, hij houdt toch van je?’ U hebt mij uit de buik van mijn moeder gehaald, mij aan haar borsten toevertrouwd, bij mijn geboorte vingen uw handen mij op, van de moederschoot af bent u mijn God. Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij en er is niemand die helpt. Een troep stieren staat om mij heen, buffels van Basan omsingelen mij, roofzuchtige, brullende leeuwen sperren hun muil naar mij open. Als water ben ik uitgegoten, mijn gebeente valt uiteen, mijn hart is als was, het smelt in mijn lijf. Mijn kracht is droog als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte, u legt mij neer in het stof van de dood. Honden staan om mij heen, een woeste bende sluit mij in, zij hebben mijn handen en voeten doorboord. Ik kan al mijn beenderen tellen. Zij kijken vol leedvermaak toe, verdelen mijn kleren onder elkaar en werpen het lot om mijn mantel. heer, houd u niet ver van mij, mijn sterkte, snel mij te hulp. Bevrijd mijn ziel van het zwaard, mijn leven uit de greep van die honden. Red mij uit de muil van de leeuw, bescherm mij tegen de horens van de wilde stier. U geeft mij antwoord. Ik zal uw naam bekendmaken, u loven in de kring van mijn volk.
Zingen Lied 547 1 en 2
Lezen
Luke 22:39–46 NBV
Hij vertrok en ging volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. Toen hij daar was aangekomen, zei hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ En hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg. Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren.’ Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. Toen hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, en hij zei tegen hen: ‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’
Zingen Lied 547, refrein
Lucas 22.47-
Luke 22:47–53 NBV
Terwijl hij nog sprak, kwam er opeens een horde mensen aan. Voorop liep de man die Judas heette, een van de twaalf; hij ging naar Jezus toe om hem te kussen. Maar Jezus zei tegen hem: ‘Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus?’ Toen degenen die bij hem stonden zagen wat er ging gebeuren, vroegen ze: ‘Heer, zullen we er met het zwaard op los slaan?’ En een van hen sloeg in op de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af. Maar Jezus zei: ‘Houd daarmee op. Zo is het genoeg!’ Hij raakte het oor aan en genas de man. Tegen de hogepriesters en tempelwachters en de oudsten van het volk die op hem afgekomen waren, zei hij: ‘Als tegen een misdadiger bent u uitgetrokken met zwaarden en knuppels? Dagelijks was ik bij u in de tempel, en toen hebt u geen vinger naar me uitgestoken, maar dit is uw uur, het uur van de macht van de duisternis.’
Zingen Lied 547 refrein
Lucas 22.54-
Luke 22:54–65 NBV
Ze grepen hem vast en voerden hem weg, en brachten hem naar het huis van de hogepriester. Petrus volgde hen op een afstand. Ze staken een vuur aan midden op de binnenplaats en gingen eromheen zitten; Petrus voegde zich bij hen. Een dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten, keek hem strak aan en zei: ‘Die man hoorde er ook bij!’ Maar hij ontkende het: ‘Ik ken hem niet eens!’ Even later merkte een ander hem op en zei: ‘Jij bent ook een van hen!’ Maar Petrus zei: ‘Welnee man, helemaal niet.’ En ongeveer een uur later zei nog iemand met grote stelligheid: ‘Ja zeker, die man was ook in zijn gezelschap, hij komt immers ook uit Galilea.’ Maar Petrus zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ En op datzelfde moment, terwijl hij nog sprak, kraaide er een haan. De Heer draaide zich om en keek Petrus aan, en toen herinnerde Petrus zich de woorden van de Heer: ‘Nog voor er vannacht een haan heeft gekraaid zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter. De mannen die Jezus gevangenhielden, dreven de spot met hem en geselden hem. Ze blinddoekten hem en zeiden: ‘Profeteer nu maar, wie is het die je geslagen heeft?’ En ze zeiden nog tal van andere lasterlijke dingen tegen hem.
Zingen Lied 547 refrein 3 refrein
Luke 22:66–23:1 NBV
Toen het dag werd, kwam de raad van oudsten van het volk bijeen, hogepriesters zowel als schriftgeleerden, en ze leidden hem voor in hun raadszitting. Ze zeiden: ‘Als u de messias bent, zeg het ons dan.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Als ik het u zeg, gelooft u mij toch niet. En als ik een vraag stel, antwoordt u toch niet. Maar vanaf nu zal de Mensenzoon gezeten zijn aan de rechterhand van de Almachtige.’ Toen zeiden allen: ‘U bent dus de Zoon van God?’ Hij antwoordde: ‘U zegt dat ik het ben.’ Ze zeiden: ‘Waarvoor hebben we nog getuigenverklaringen nodig? We hebben het immers zelf uit zijn eigen mond gehoord!’ Ze stonden allen op en leidden hem voor aan Pilatus.
Zingen Lied 547 refrein
Lucas 23.2-
Luke 23:2–7 NBV
Daar brachten ze de volgende beschuldigingen tegen hem in: ‘We hebben vastgesteld dat deze man ons volk van het rechte pad afbrengt en de mensen ervan weerhoudt belastingen aan de keizer te betalen en dat hij van zichzelf zegt de messiaanse koning te zijn.’ Pilatus vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het.’ Daarop zei Pilatus tegen de hogepriesters en de samengeschoolde menigte: ‘Ik vind niets waaraan deze man schuldig is.’ Maar ze bleven hardnekkig beweren: ‘In heel Judea ruit hij met zijn onderricht het volk op, van Galilea tot hier!’ Toen Pilatus dit hoorde, vroeg hij aan Jezus of hij uit Galilea kwam, en toen hij besefte dat hij onder Herodes’ gezag viel, stuurde hij hem naar Herodes, die op dat moment in Jeruzalem verbleef.
Zingen Lied 547 refrein
Lucas 23.8
Luke 23:8–12 NBV
Herodes was bijzonder blij toen hij Jezus zag, want hij wilde hem al heel lang ontmoeten omdat hij veel over hem gehoord had. Bovendien hoopte hij hem een wonder te zien doen. Hij ondervroeg hem uitvoerig, maar Jezus antwoordde hem niet één keer. De hogepriesters en de schriftgeleerden die erbij stonden, brachten zware beschuldigingen tegen hem in. Hierop begonnen Herodes en zijn soldaten Jezus te honen, en ze dreven de spot met hem door hem een pronkgewaad om te hangen. Zo stuurde hij hem terug naar Pilatus. Op die dag werden Herodes en Pilatus vrienden, terwijl ze altijd elkaars vijanden waren geweest.
Zingen Lied 547 refrein
Luke 23:13–25 NBV
Pilatus riep de hogepriesters en de leiders en het volk bij zich en zei tegen hen: ‘U hebt die man voor mij gebracht als iemand die het volk van het rechte pad afbrengt, maar u weet dat ik hem, toen ik hem in uw bijzijn verhoorde, aan geen van de zaken waarvan u hem beticht schuldig heb bevonden. En Herodes evenmin, hij heeft hem immers naar ons teruggestuurd; hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. Dus zal ik hem vrijlaten, nadat ik hem heb laten geselen.’ Maar ze begonnen met zijn allen luidkeels te schreeuwen: ‘Weg met hem! Laat Barabbas vrij!’ Deze laatste was gevangengezet wegens een oproer dat in de stad had plaatsgevonden en wegens moord. Pilatus praatte opnieuw op hen in omdat hij Jezus wilde vrijlaten. Maar ze schreeuwden het uit: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Voor de derde maal zei hij tegen hen: ‘Wat voor kwaad heeft die man dan gedaan? Ik heb niets gevonden waarvoor hij de doodstraf verdient. Dus zal ik hem vrijlaten, nadat ik hem heb laten geselen.’ Maar ze bleven luidkeels eisen dat hij gekruisigd zou worden, en met hun geschreeuw wonnen ze het pleit: Pilatus besloot hun eis in te willigen. Hij liet de man gaan die wegens oproer en moord gevangen was gezet en om wiens vrijlating ze hadden gevraagd, en leverde Jezus uit aan hun willekeur.
Lucas 23.
Zingen Lied 547 refrein
Zingen
Luke 23:26–43 NBV
Toen Jezus werd weggeleid, hielden de soldaten een zekere Simon van Cyrene aan, die net de stad binnenkwam. Ze legden het kruis op zijn rug en lieten het hem achter Jezus aan dragen. Een grote volksmenigte volgde Jezus, evenals enkele vrouwen die zich op de borst sloegen en over hem weeklaagden. Jezus keerde zich echter naar hen om en zei: ‘Dochters van Jeruzalem, huil niet om mij. Huil liever om jezelf en je kinderen, want weet, de tijd zal aanbreken dat men zal zeggen: “Gelukkig wie onvruchtbaar is, gelukkig de moederschoot die niet gebaard heeft en de borst die geen kind heeft gezoogd.” Dan zullen de mensen tegen de bergen zeggen: “Val op ons neer!” en tegen de heuvels: “Bedek ons!” Want als dit gebeurt met het jonge hout, wat zal het verdorde hout dan niet te wachten staan?’ Samen met Jezus werden nog twee anderen, beiden misdadigers, weggeleid om terechtgesteld te worden. Aangekomen bij de plek die de Schedelplaats heet, werd hij gekruisigd, samen met de twee misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. Jezus zei: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ De soldaten verdeelden zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen. Het volk stond toe te kijken. De leiders hoonden hem en zeiden: ‘Anderen heeft hij gered; laat hij nu zichzelf redden als hij de messias van God is, zijn uitverkorene!’ Ook de soldaten dreven de spot met hem, ze gingen voor hem staan en boden hem zure wijn aan, terwijl ze zeiden: ‘Als je de koning van de Joden bent, red jezelf dan!’ Boven hem was een opschrift aangebracht: ‘Dit is de koning van de Joden’. Een van de gekruisigde misdadigers zei spottend tegen hem: ‘Jij bent toch de messias? Red jezelf dan en ons erbij!’ Maar de ander wees hem terecht met de woorden: ‘Heb jij dan zelfs geen ontzag voor God nu je dezelfde straf ondergaat? Wij hebben onze straf verdiend en worden beloond naar onze daden. Maar die man heeft niets onwettigs gedaan.’ En hij zei: ‘Jezus, denk aan mij wanneer u in uw koninkrijk komt.’ Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn.’
Lucas 23.26
Zingen Lied 547 refrein
Luke 23:44–49 NBV
Rond het middaguur werd het donker in het hele land doordat de zon verduisterde. De duisternis hield drie uur aan. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden. En Jezus riep met luide stem: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest.’ Toen hij dat gezegd had, blies hij de laatste adem uit. De centurio zag wat er gebeurd was en loofde God met de woorden: ‘Werkelijk, deze mens was een rechtvaardige!’ De mensen die voor het schouwspel samengekomen waren en de gebeurtenissen hadden gadegeslagen, keerden terug naar huis, terwijl ze zich op de borst sloegen. Alle mensen die Jezus gekend hadden waren op een afstand blijven staan, ook de vrouwen die hem vanuit Galilea gevolgd waren en alles hadden zien gebeuren.
Lucas 23.44
Zingen Lied 547 refrein
Lucas 23.50-
Luke 23:50–56 NBV
Er was ook een man die Josef heette en afkomstig was uit de Joodse stad Arimatea. Hij was een raadsheer, een goed en rechtvaardig mens, die de komst van het koninkrijk van God verwachtte en niet had ingestemd met het besluit en de handelwijze van de raad. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Nadat hij het lichaam van het kruis had gehaald, wikkelde hij het in linnen doeken en legde het in een rotsgraf dat nog nooit was gebruikt. Het was de voorbereidingsdag, de sabbat was bijna aangebroken. De vrouwen die met Jezus waren meegereisd uit Galilea, volgden Josef naar het graf om het te bekijken en om te zien hoe Jezus’ lichaam er werd neergelegd. Daarna gingen ze naar huis en bereidden ze geurige olie en balsem. Op sabbat namen ze de voorgeschreven rust in acht.
Zingen Lied 547 4, 5, 6
Afsluiting
God is vannacht gevallen
Ik heb het zelf gezien
Hij reed op een ezel een grote, witte stad binnen
en alle mensen juichten
Ze riepen dat Hij koning moest worden
maar Hij keek eerder droevig
En toen Hij niet luisterde
naar hun afgedwongen uitnodiging
lieten ze Hem vallen
met de tranen in zijn ogen
Ze namen Hem gevangen en
we zijn allemaal gevlucht
Wij waren zijn vrienden
maar we zijn allemaal gevlucht
toen we zagen hoe hij leed
Ze sloegen Hem aan een kruis
een groot houten kruis
en Hij is doodgedruppeld
Ze vroegen mij:
Ken je Hem?
En ik zei nee
Ze vroegen mij
Jij kende hem toch?
En ik zei nee
Ze zeiden tegen mij
Maar je hebt Hem toch gekend?
En ik zei nee, ik ken Hem niet
vervloekt, ik zweer het
ik ken Hem niet
En toen heb ik pas gehuild
Hij is dood
en ik heb Hem niet gekend
Related Media
See more
Related Sermons
See more