God bouwt laddertjes
Notes
Transcript
Teksten en overdenking 25 november in Pingjum
Doopgezinde Gemeente De Lytse Streek
Voorganger: ds. Flora Visser
Tekstlezing Oude Testament Genesis 28.10-17
10 Jakob verliet dus Berseba en ging op weg naar Charan. 11 Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen.
12 Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods engelen omhoog gaan en afdalen.
13 Ook zag hij de heer bij zich staan, die zei: ‘Ik ben de heer, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven. 14 Je zult zo veel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. Alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jij en je nakomelingen.
15 Ikzelf sta je terzijde,
ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat,
en ik zal je naar dit land terugbrengen;
ik zal je niet alleen laten tot ik gedaan heb
wat ik je heb beloofd.’
16 Toen werd Jakob wakker. ‘Dit is zeker,’ zei hij, ‘op deze plaats is de heer aanwezig. Dat besefte ik niet.’ 17 Eerbied vervulde hem. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit,’ zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’
Tekstlezing Openbaring 7
We hebben gehoord van ouderen en de vier wezens, die God – degene die op de troon zit – vereren, en daarna het lam. De aanbidding breidde zich uit met oneindig veel engelen. In hoofdstuk 7 komt er een onafzienbare menigte uit alle landen en volken, in het wit gekleed die ook God en het lam aanbidden. Daarna richt een van de ouderen zich tot Johannes.
Tekstlezing Nieuwe Testament Openbaring 7.13-17
13 Een van de oudsten sprak mij aan: ‘Wie zijn dat daar in het wit, en waar komen ze vandaan?’ 14 Ik antwoordde: ‘U weet het zelf, heer.’ Hij zei tegen me: ‘Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren witgewassen met het bloed van het lam. 15 Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren.
En hij die op de troon zit zal bij hen wonen.
16 Dan zullen ze geen honger meer
lijden en geen dorst,
de zon zal hen niet meer steken,
de hitte hen niet bevangen.
17 Want het lam midden voor de troon
zal hen hoeden,
hen naar de waterbronnen
van het leven brengen.
En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.’
Overdenking
Broeders en zusters,
Zoals u weet vind ik het leuk om zelf kleding te maken. Om dat beter te doen, ga ik een keer in de twee weken naar een les. Daar ontmoet ik altijd een vrouw met wie ik de mooiste gesprekken heb. Zij is joods en weet veel te vertellen. Laatst zei ze tegen mij: ‘God bouwt laddertjes’. Dat is een Joodse zegswijze van een enorm diep levensbesef. Dat besefte ik toen ik me erin ging verdiepen.
Bij een ladder dacht ik eerst aan klimmen. Je gebruikt een ladder om omhoog te gaan, naar iets waar je anders niet bij kunt. Maar je moet ook weer naar beneden. Je komt uiteindelijk weer op de grond, op je beide voeten. Maar je weet er is een mogelijkheid daar boven aan.
In het verhaal van Jacob horen we hoe engelen omhoog en omlaag gaan langs de ladder. Eerst omhoog, dus vanaf de grond. Engelen zijn dus om ons heen. Engel betekent boodschapper, ze verbinden ons met het hogere misschien?
Want als Jacob de ladder met engelen ziet, ziet hij ook Gods nabijheid.
Als Jacob dit meemaakt is hij op de vlucht. Hij heeft zijn vader en zijn broer, en God misschien, bedrogen. Hij is bang en wanhopig. Heeft besef van schuld, maar wat is gebeurd, is hem ook overkomen. Alles heeft hij achter moeten laten, los moet laten. Wat voor hem ligt is onzeker. Hij was wat een papkindje, maar moet nu stoer zijn en zichzelf redden.
Maar in zijn verlatenheid ervaart hij Gods aanwezigheid. En waar hij bang is veroordeeld te worden, is helemaal geen sprake van oordeel. God is nabij om het beste uit Jacob te halen en hem weer op zijn voeten te zetten. In plaats van een oordeel ontvangt Jacob beloften. Eerst worden de beloften, die al gedaan zijn aan zijn vader en grootvader, herhaald en dan ontvangt Jacob ook zelf beloften.
Ik ben met je,
ik zal je beschermen, waar je ook gaat en ik zal je doen terugkeren op deze plek (grond),
ja ik zal je niet alleen laten, totdat ik gedaan heb wat ik je heb gezegd.
Beloften van trouw, de trouw van God aan de mens, ondanks de mens.
In Openbaring horen we van de mensen uit de grote verschrikkingen. Ik heb u al uitgelegd dat de crisis waarover Openbaring spreekt niet de crisis van vervolging is. Het gaat om de crisis in elk mensenleven. Het besef van hoe we samenleven, hoe in de samenleving van alles gebeurt, hoe de systemen draaien. En daarnaast het weten van een andere mogelijkheid, van een wereld waarin recht gedaan wordt en waarin vrede heerst. De samenleving in de tijd van Johannes is al veel complexer dan die waarin Jacob leeft. En als we naar ons kijken, is er nog veel meer waar we als persoon geen vat op hebben. We zien het gebeuren, willen iets anders, maar weten niet hoe. De worsteling van mensen met leven en samenleven blijft.
Ook in Openbaring klinken drie beloften. Die op de troon zit zal bij hen wonen, het lam zal hen hoeden en naar bronnen van levend water leiden en God zal alle tranen uit hun ogen wissen. En deze drie beloften worden in de taal van Openbaring verbonden met het Oude Testament. Je hoort bijvoorbeeld psalm 23.
Er is een gelijkheid in de beloften:
Ik ben met je, of Ik zal met je zijn of zal onder jullie wonen. Het gaat over Gods nabijheid. In het Hebreeuws wordt dat heel compact uitgedrukt in twee woorden. Anochi imaach. Ik metjou. Naast elkaar gezet Ik en jij verbonden door het woordje dat alles aan elkaar plakt: met. Het is niet een taalspel, maar een uitdrukking van een diepe verbondenheid, van een diep levensgevoel. Zonder God ben je geen mens. Die verbondenheid geldt voor Jacob, maar ook voor de mensen van wie de kleren witgewassen zijn in het bloed van het lam. Ook zij hebben een ladder gezien: Jezus zelf. En ook zij worden niet veroordeeld, maar worden door hem weer op de voeten gezet. Zij staan als het ware op in Jezus. De tempel in Jeruzalem is de plek van Gods aanwezigheid. Maar als Openbaring geschreven wordt, is de tempel verwoest. Er is een nieuwe tempel, Jezus zelf. Gods aanwezigheid wordt niet meer verbonden aan een gebouw, maar aan mensen. Dat zie je ook bij Jacob, niet meer aan de plek waar hij woonde, maar bij hemzelf.
Dat brengt ons op de tweede belofte aan Jacob. “Ik zal je beschermen, waar je ook gaat en ik zal je doen terugkeren op deze plek (grond)”. Hier wordt gesproken over een plek, of beter over grond. Het woord dat gebruikt wordt is Adamah. U hoort hier al iets van Adam is, of zoals ze in het Hebreeuws zeggen Adaam, mens. De grond verwijst naar het scheppingsverhaal. Het is de grond waaruit God het leven liet ontstaan. De grond waaruit je als mens gevormd bent. Niet alleen als materiaal, maar ook als achtergrond. Je wortels, je familie, je tradities, je geschiedenis. En dat alles in de verbondenheid met God, zonder wie dit niet kon ontstaan en gebeuren.
Daarom zal God je beschermen en hoeden als een herder, zoals Openbaring zegt. Hij weet wat je nodig hebt en zal je dat geven.
De derde belofte zegt dat God je niet alleen zal laten, dat Hij alle tranen uit de ogen zal wissen, dat Hij zal doen wat Hij zegt. Alle angst, verdriet, wanhoop worden gezien. Je staat niet alleen, ook al voelt dat zo. Want je blijft verbonden als mens met wie jou mens maakt. Je grond blijft. Dat gaat nooit voorbij.
Gods laddertjes krijgen vorm in het diepe besef van mens zijn, als schepsel van God, een ervaring die je in het diepst van je lijf kunt voelen. Je blijft van waarde voor Hem – altijd - , je bent en blijft geliefd, gewenst en er wordt voor je gezorgd. Je bent niet wat je doet, of wat er is gebeurd. Je bent niet je succes of je verdriet, of angst. Ten diepste ben je mens, in alle gebrokenheid waarin we leven, toch heel.
Die laddertjes zijn er ook voor ons. Je kunt ze zien of ervaren op momenten van verwondering. Of soms als je je aangeraakt voelt, maar je weet niet waardoor, aangeraakt in je diepste zijn. Of als in somberheid een straaltje licht doorbreekt. Dat hoeven geen grootse belevenissen te zijn. Het gaat om kleine dingen. Als je iets doet wat je nooit had gedacht, als je op een spoor wordt gezet, dat je zelf niet hebt uitgestippeld. Het kan zijn dat iemand je belt als je het nodig hebt. Of dat je iemand ontmoet en er iets verrassends gebeurt. Als je muziek hoort of zingt of iets moois ziet. Te midden van alle geraas kan er dan even stilte zijn, een gevoel van geaard zijn en rust. Het brengt je bij wie je bent: een mens. Geliefd door God, gehoed, bewaard, op je benen gezet, aangezet tot je zelf, aan de hand genomen. Dan merk je een laddertje op dat je optilt, een duwtje geeft in de goede richting, dat je doet opstaan. En je weer met beide benen op de grond in het leven zet. Gods laddertje.
Amen