Gemeente van onze Here Jezus Christus, Er is...
Gemeente van onze Here Jezus Christus,
Er is één onderwerp dat de afgelopen maanden steeds weer in het nieuws is geweest en waar zelfs tijdens onze herfstvakantie mee geconfronteerd worden, namelijk de economie. De wereldeconomie verkeer in een crisis: aandelenkoersen kelderen en bekende banken vallen om. De prijs van de olie wordt weer wat lager, maar wat zullen de gevolgen op de lange termijn zijn? Wat als er een recessie komt?
Het is in Nederland soms moeilijk aan te geven wanneer je van “armoede” moet spreken. Je kunt armoede definiëren als “gebrek lijden; niet genoeg hebben om van te leven”. Maar in Nederland komt er toch niemand om van de honger? Je denkt al gauw aan de derde wereld. Je ziet meestal niet direct aan iemands gezicht of hij/zij arm is. Bovendien kan iemand onder het bestaansminimum leven en zich toch rijk voelen. Het gevaar bestaat dat wij bij “armoede” alleen maar aan landen ver weg te denken. Niettemin wil ik beginnen met een voorbeeld uit het westen van Afrika. Van mei tot augustus is ten zuiden van de Sahara de regentijd. Dan moeten alle gewassen groeien, zodat in de herfst de voorraadschuren vol zitten. De rest van het jaar kan er niets groeien. De eerste paar maanden is er volop te eten, maar in december is het nodig terug te gaan naar één maaltijd per dag. Tegen de tijd dat het februari is, begint ook het hongergevoel. In maart en april neemt de honger alleen maar toe, totdat de kinderen huilen van de honger en de ouders ook huilen omdat zij hun kinderen geen voedsel kunnen geven. Misschien dat een kind plotseling bij zijn vader komt met de het nieuws dat hij in de schuur nog een zak graan gevonden heeft. Daarvan kunnen we toch eten? Maar zijn vader moet hem teleurstellen: “Dat is het zaaigoed voor het aankomende jaar. Als we dat opmaken, hebben we helemaal niets te eten.” Dus blijft het wachten totdat het regenseizoen aanbreekt. Dan is het hopen dat het net zo mag zijn als in Psalm 126 “Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.”
Een dergelijke situatie uit Afrika zouden wij ook in een dorp in het Oude Israël tegen kunnen komen, in een jaar dat het beloofde land géén land is van melk en honing, maar een land van droogte en hongersnood. De aarde waarop wij leven is geen paradijs meer. “Zweten zul je voor brood, totdat je terugkeert tot de aarde waaruit je bent genomen.” Aldus zegt God tegen de mens. Maar ondanks alle natuurrampen, moeten wij ons toch ook steeds weer verbazen over de schoonheid van de schepping. Wij moeten inderdaad hard werken voor ons brood; wij krijgen het niet voor niets. Maar de aarde geeft ons toch alles wat wij nodig hebben. Er wordt genoeg geproduceerd om iedereen te eten te geven. De aarde heeft grote voorraden olie, gas, en kolen, etc. die allemaal tot onze beschikking staan. Ik weet dat de benzineprijs tot ongekende hoogte stijgt, en het is altijd weer schrikken bij de pomp. Maar hoe vanzelfsprekend is het dat dit allemaal tot onze beschikking staat?
We leven tegenwoordig in een 24-uurs-economie. Dag en nacht wordt er gewerkt, zeven dagen per week. Het tempo waarmee alles voortgaat, kan ertoe leiden dat alles vanzelfsprekend wordt. Zolang alles goed gaat, is er niets aan de hand. Maar wanneer er plotseling iets gebeurd zodat het hele proces vastloopt, dan blijkt dat wij het toch niet allemaal in de hand hebben. In de landbouw is dat de afgelopen jaren duidelijk gebleken door de vele ziektes onder het vee. Maar ook wij zelf kunnen door ziekte geveld worden en ons werk moeten opgeven. Ook al denken wij zelf heel veel te kunnen, uiteindelijk ligt alles in Gods hand. De Heere God is de Schepper van hemel en van de aarde. Wij zijn zijn schepselen, maar ook alle grondstoffen, planten, en dieren zijn door God gemaakt. Daarom behoort alles ook aan Hem toe. Zoals psalm 24 het zegt "de aarde en haar volheid zijn des Heren koninklijk domein." God heeft ons een grote verantwoordelijkheid gegeven door ons aan het hoofd van de schepping te zetten. Wij mogen alle dingen gebruiken. Uiteindelijk zijn wij echter alleen rentmeesters. God blijft de eigenaar en aan Hem zijn wij rekenschap verschuldigd. Wij hebben een taak hier op aarde. Wij moeten de aarde bewerken én haar bewaren.
De aarde is van de Heere, maar Hij heeft haar aan de mensen geven. Het lijkt echter alsof sommigen iets meer hebben gekregen dan anderen. Het is niet Gods bedoeling dat de ene mens over de ander heerst. In de Bijbel lezen dat God vaak juist voor de zwakkeren partij kiest. Aan het begin van de tien geboden zegt God: “Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.” De Heere is een God die er niet voor terugdeinst om met een volk van slaven geassocieerd te worden, en juist met hen een verbond te sluiten. Tegelijk betekent deze bevrijding uit de slavernij ook dat het volk zich op bepaalde wijze dient te gedragen. In de tekst van vanmiddag wordt twee keer expliciet naar de bevrijding uit de slavernij van Egypte verwezen. “Het volk dat Ik uit Egypte heb weggeleid behoort mij toe, Israëlieten kunnen dus niet als slaaf verkocht worden.” De tekst van vanmiddag maakt deel uit van de bepalingen aangaande het jubeljaar. Dit heeft te maken met de sabbat en het sabbatsjaar. De sabbat betekent één keer in de zeven dagen een dag van rust. In de tien geboden wordt de sabbat de ene keer begründet door erop te wijzen dat God de hemel en aarde in zes dagen schiep en op de zevende dag rustte, en de andere keer door te wijzen op de bevrijding uit de slavernij van Egypte. Naast de sabbat was er één keer in de zeven jaar een sabbatsjaar waarop het land diende te rusten. Na zeven sabbatsjaren, dus in het vijftigste jaar, was er een jubeljaar. Grond die verkocht was, moest weer aan de oorspronkelijke eigenaar teruggeven worden, schulden werden kwijtgescholden, en Israëlieten die zich als slaaf verkocht hadden, moesten vrijgelaten worden.
Jezus roept ons in het evangelie op te zorgen voor de hongerende en nederigen:“Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest, naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot U gekomen? En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.” Het zorgen voor de armen is een goed werk. De inzameling van gaven voor de diaconie heeft ook met recht een plaats in de eredienst. In het zorgen voor de naaste wordt immers ook de liefde tot God concreet gemaakt.
Wanneer Jezus zegt dat de armen er altijd zullen zijn, dan is dat geen uiting van berusting in de zin van “de armoede kunnen jullie toch de wereld niet uit helpen.” In Deuteronomium 15:11 staat geschreven: “Want armen zullen nooit in het land ontbreken. Daarom gebied ik u aldus: Gij zult uw hand wijd openen voor uw broeder, voor de ellendige en de arme in uw land.” Dit is geen toestand die onveranderlijk is. Van God wordt gezegd dat Hij de arme zal redden. Hij is er voor degenen die geen helper hebben. Voor Hem is iedereen gelijk. Gods Zoon was op aarde arm.
Het navolgen van Jezus is namelijk niet altijd gemakkelijk. De laatste zaligspreking luidt ook "zalig zijt gij, wanneer u de mensen haten en wanneer zij u uitstoten, en smaden en uw naam als slecht verwerpen ter wille van de Zoon des mensen". De vossen hebben holen, maar de Zoon des mensen had geen plaats om het hoofd neer te leggen. Voor sommigen van de discipelen hield het navolgen van Christus in dat zij huis en haard moesten opgeven. Sommigen werden vervolgd en gevangen gezet. Er zijn genoeg landen waar het navolgen van Christus nog steeds kan leiden tot gevangenisstraf. Jezus zegt echter dat zijn discipelen blij moeten zijn, want op dezelfde manier heeft men vroeger de profeten behandeld. De valse profeten daarentegen hadden niet te lijden onder vervolgingen, maar werden juist geëerd. Daarom zegt Jezus "wee u, wanneer alle mensen wél van u spreken."
Maar als de rijken te beklagen zijn, kunnen zij dan geen volgelingen van Christus zijn? Zijn alleen arme mensen goede christenen? En gaat het dan om alle armen of in het bijzonder om diegenen die alles weggeven wat zij bezitten? Nee. Misschien zijn uw gedachten ondertussen uitgegaan naar de gelijkenis van de arme Lazarus en de rijke man. Deze gelijkenis vindt u in Lucas 16. De rijke man leeft in overvloed, terwijl Lazarus een bedelaar is die bovendien te lijden heeft onder zweren. Na de dood zijn de verhoudingen omgedraaid en lijdt de rijke kwellingen terwijl de arme Lazarus zich in de schoot van Abraham bevindt. Toch lezen wij juist over Abraham en over de andere aartsvaders, Izak en Jakob, dat zij vele bezittingen hadden. Het gaat dus om meer dan een simpele tegenstelling tussen arm en rijk. Het is niet per definitie zo dat rijke mensen goddeloos zijn en armen godvrezend. Het gevaar van rijkdom is echter dat je te zeer gehecht bent aan je bezittingen. Wanneer je door alle vergankelijke aardse rijkdommen je vergeet te richten op God, wanneer je zo gierig bent om je rijkdom met je naaste te delen en alleen maar meer wilt hebben, dan ben je op de verkeerde weg. Wij hebben hier op aarde geen vast tehuis, maar zijn op weg naar het koninkrijk van God. De verleiding die geld op ons uitoefent is groot. Jezus zegt niet voor niets dat het makkelijker is voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan dat een rijke het koninkrijk van God ingaat. Het is voor ons onmogelijk, maar gelukkig is bij God niets onmogelijk. Vanuit onszelf lukt het niet, maar Hij komt ons te hulp. Wij moeten op de Heere vertrouwen.
Jezus werd gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart; om den gevangenen te prediken loslating, en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren. In Hem is de profetie van Jesaja vervuld.
Arts aller zielen, 't is genoeg.
Als Gij ons neemt in uw hoede.
Genees de wond, die 't leven sloef,
laat ons niet hoop'loos verbloeden.
Spreek slechts één woord, één woord met macht,
dan is voorbij der zonde nacht:
spreek, dan keert alles ten goede.