Matt 22 - het recht van God
De Keizer of God
Gemeente van Jezus Christus, in de verhaallijn van Matteüs naderen we steeds meer het cruciale moment in de geschiedenis. Het moment waarop Jezus gevangen genomen wordt en gekruisigd. We zien in de verhaallijn de climax groeien.
De vraag
De hoofdrolspelers van dit verhaal staan lijnrecht tegenover elkaar. Daar op het tempelplein staan de priesteraristocraten, de Farizeeën, de tempelpolitie en Jezus van Nazareth met vele vrienden en volgelingen. Daar tussenin lopen de verklikkers en de handlangers van de Farizeeën en de Romeinen. In deze confrontatie klinkt dan plotseling de vraag van één van de verklikkers: “Meester, is het geoorloofd de keizer belasting te betalen of niet?”
Wat een provocatie! Je was immers verplicht om belasting te betalen en wanneer je dat niet deed werd je vervolgd. Elke burger van jong tot oud was verplicht om de hoofdelijke belasting te betalen. Elke Jood voelde het als uitbuiting. Ze werden door deze en andere belastingen herinnerd aan het feit dat ze geen baas meer waren in eigen land. De hoofdelijke belasting was een onderdeel van de uitbuiting van het land.
Toch is de vraag niet onjuist. Geoorloofd geeft aan dat het om een godsdienstig juridische vraag ging. In Lucas klinkt in het Grieks door dat het gaat om ‘schatplicht’; een woord dat een klank van bezettingspolitiek heeft voor Joodse oren.
Anders dan de Herodianen, liet Pilatus munten slaan met de beeltenis van de Keizer. Daarmee provoceerde hij het Joodse volk, omdat zij het tweede gebod letterlijk namen. De verklikker provoceerde Jezus. Indien Jezus zei dat ze belasting moesten betalen werd hij een verrader van de Thora en als hij nee zei dan was hij in de ogen van de Romeinen een opstandeling.
Dit drama speelde zich op het tempelplein af. Wat Jezus ook zou antwoorden het kon nooit goed aflopen. Een listige vraag waarop geen enkele antwoord goed zou zijn.
De wending
Jezus’ stem klinkt helder en luid over het tempelplein: “Breng mij een denarius en laat die zien.” De denarius met de beeltenis van keizer Tiberius toonde de keizer in olympische naaktheid, getooid met een lauwerkrans als teken van goddelijke waardigheid en achterop stond: “Pontifex Maximus”, dat wil zeggen ‘hogepriester’. Voor de joden de hogepriester van de afgodendienaars. De munt stond voor een drievoudige overtreding van de joodse wetten.
De woorden die tot de veronderstelling leiden dat Jezus geen keizerlijke munt had. Hij verontreinigde zich niet met dat soort geld. Hij moest het eerst zien voordat hij een juridisch oordeel gaf. De goede verstaander begreep dat hij het bezit van dit muntstuk als een overtreding van het tweede gebod zag. Wanneer ze hem een munt laten zien, vraagt hij hen: “Wiens beeld en opschrift draagt dit muntstuk?”
Beeld is de kern van het tweede gebod van de tien geboden: “Gij zult u geen gesneden beeld maken.” Beeld is ook het kernwoord in het Scheppingsverhaal: “God schiep de mens naar Zijn beeld en gelijkenis.”
Wist Jezus dan niet wiens beeld en opschrift op de munt stonden? Dat wist hij wel, maar hij wilde het uit hun mond horen. Zij wilden het Romeinse geld wel accepteerden maar geen belasting wilden betalen. Daarom kon hen ook als huichelaars aanwijzen.
Zij noemde hem integer en iemand die de weg van God onderwees. In hun vleierij stelden zij hem aan zichzelf gelijk, maar door hun eigen gedrag toonde Jezus aan dat zij niet integer waren. Zij waren dubbel in hun houding.
Hij voegt hen toe: “Geef terug aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is.”
Deze uitspraak heeft enkele betekenissen.
De eerste betekenis is:
Wanneer iets het beeld draagt van iemand en of diens naam draagt dan houdt dat in dat de beeld- of naamdrager het eigendom is van degene van wie de naam of beeld er op staat. De uitspraak van Jezus klinkt voor ons in onze tijd nogal vreemd. Immers bijna al ons geld draagt beelden, tekeningen etc. Op de guldens en andere munten waren immers onze vorsten afgebeeld voordat de euro ingevoerd werd. Na de invoering van de euro zien we ook hoe de munten beelddragers werden van belangrijke personen in onze geschiedenis. Echter zonder de toevoeging: hogepriester. Ook in de dagen van OT vorsten als Saul en David lezen we dat hun naam verbonden was met munten uit hun dagen. In de boeken van de Rabbijnen komt bijvoorbeeld voor dat Mordechai munten liet slaan toen hij machtig werd met aan de ene kant zijn beeltenis en aan de andere kant de beeltenis van Esther. De kern van het probleem met de Romeinse munten in Jezus tijd was de aanspraak op goddelijkheid en het hogepriesterschap door de Keizer. Het lijkt er trouwens op dat geld ook in onze dagen een godsdienstig goed is.
Echter ook in onze dagen blijft dat het geld juridisch eigendom is van de staat en aan de burgers in bezit gegeven wordt als betaalmiddel.
De tweede betekenis van Jezus uitspraak gaat echter veel verder en is ook voor ons in onze dagen ingrijpend, namelijk: “Geef aan God terug wat van God is.” Wat is er dan van God? De mens is volgens Genesis 1, beelddrager van God. De mens is zijn leven schuldig aan God. Dat betekent de lijn doortrekkend dat al het bezit van de mens, schuldig is aan God. Vorige zondag doopten we één van de kinderen van onze gemeente. De naam van God werd over haar uitgesproken. Daarmee gaven de ouders hun kind terug aan God. Echter, al daarvoor was het kind Gods eigendom.
In de lijn van de bijbelse theologie is de mens Gods eigendom. Wat heeft de mens echter gedaan? De mens heeft zichzelf van God gestolen. Dat is de zonde van de mens en van de mensheid. God heeft echter in Jezus Christus de weg geopend om onszelf weer als eigendom aan God terug te geven. Dat is de kern van de blijde boodschap. Jezus’ onderwijst niet alleen de weg van God, hij is de weg om tot God te gaan.
Jezus’ roept de mensen van zijn dagen en van alle eeuwen op om te breken met elke menselijke orde. Het ging de vragenstellers niet om God. Zijn wilden Jezus een hak zetten. Ze begonnen met vleierij en honing en het venijn zat in de vraag. Het ging Jezus echter niet om de vraag maar om de gehoorzaamheid aan God. Jezus maakte hiermee duidelijk dat alles op aarde ondergeschikt is aan God. Niemand kan immers twee heren dienen: niet Keizer Mammon en God. Keizer Mammon moet voor God wijken.
Jezus was daarin zeer rechtlijnig. Niet voor niets keerde hij de wisseltafels in de tempel om zodat de denariën met de gehate beeltenis van de Keizer over de grond rolden. Niet voor niets werd Jezus in het proces voor Pontius Pilatus ervan beschuldigd dat hij de mensen opriep om geen belasting te betalen.
De kern van het conflict is de vraag: waar ligt je loyaliteit. Diverse keren heef Jezus de vrome leiders van het volk betrapt op hypocrisie. Hun levenspraktijk en hun spreken over het geloof stemmen niet overeen. Op een hele eenvoudige manier toont hij dat ook hier weer aan. Eenvoudig weg stelt hij dat de loyaliteit van de mens niet bij bezit, niet bij geld maar bij God moet liggen omdat de mens beelddrager is van God. Beelddrager van God zijn gaat veel verder dan enige vorm van rijkdom, bezit of zelfs vroomheid. Beelddrager van God zijn wil zeggen dat je weet dat je Gods eigendom bent. Je hebt je leven te leen van de Eeuwige en je krijgt de keus om te leven tot zijn eer of niet. Waar ligt jouw / uw loyaliteit? Amen