2006-12-24nm

Sermon  •  Submitted
0 ratings
· 7 views
Notes
Transcript

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

1.

De mensen thuis kunnen het niet zien,

maar in de gedrukte liturgie van deze dienst

heb ik een plaatje laten afdrukken

waarmee één van de verhalen in de Donald Duck van vorige week eindigt.

In het midden staat de kerstman.

Dat het de kerstman is – dat kun je aan dat ene plaatje niet zien,

want hij heeft dat rode Coca Cola pak uitgedaan.

Maar hij is het wel, in gewone kleren: de kerstman.

Deze kerstman zegt daar:

“De kerstgedachte mag NOOIT verloren gaan.”

De kerstgedachte.

Wat dat precies is, dat wordt uit dit verhaal niet echt duidelijk,

Misschien geeft de inleiding van dit verhaal een aanwijzing:

“Kerstmis staat voor de deur!”, zo lees ik daar,

“De tijd van saamhorigheid, warmte en gezelligheid.”

En in het verhaal zelf verzucht de kerstman

dat de ware kerstgedachte niet meer leeft.

En dan ben je benieuwd waaraan hij dat merkt.

“Tegenwoordig zie je overal zure snuiten en jengelende kinderen!

Niemand lijkt van Kerst te GENIETEN…

Ze zijn alleen maar bezig met cadeautjes en diners…”

Nou ja, met die aanwijzingen moet je het doen,

veel wijzer over wat de kerstgedachte dan precies is, wordt je niet.

Je krijgt het vermoeden dat die kerstgedachte

voor degene die dit verhaal in elkaar gezet heeft vooral te maken heeft

met een gevoel van saamhorigheid, warmte en gezelligheid.

En niet zo sikkeneurig zijn. Tevreden zijn met wat je hebt.

Van Kerst GENIETEN.

Nou, da’s wel herkenbaar.

Zo vieren heel veel mensen het Kerstfeest.

Zo komt het ons ook van alle kanten tegemoet.

In liederen en televisieprogramma’s en tijdschriften en noem maar op…

Je koestert gedachten van vrede, van harmonie,

je bent aardig voor elkaar,

je wenst elkaar alle goeds toe,

je zoekt de warmte en de gezelligheid.

En al heeft dat alles wel zo zijn waarde…

toch zijn wij daarvoor vanavond niet bij elkaar gekomen.

We zijn hier vanavond bij elkaar om de geboorte van Jezus te vieren.

Want er is, om het zo te zeggen, maar één Kerstman – één echte.

Het woord ‘Kerst’ is natuurlijk niets anders

dan een verbastering van ‘Christus’.

De Kerstman, dat is de Christusman – nou dat kan alleen Christus zelf zijn.

Hij is de enige en Hij is de echte.

Jezus. Die niet potsierlijk en door de commercie gepusht

in een rood pak rondloopt, maar in bittere armoede leefde en stierf aan het kruis.

Jezus. Zijn geboorte vieren we niet als de geboorte van een groot man

die ooit geleefd heeft en die we in herinnering willen houden.

We vieren zijn geboorte omdat Hij leeft en regeert in eeuwigheid.

Omdat zijn geboorte, zijn komst in deze wereld

het centrum is van de wereldgeschiedenis.

Hij is onze Verlosser en Heiland,

op Hem hebben we onze hoop gesteld.

Alleen zó kun je echt Kerstfeest vieren.

Christusfeest.

Vanavond wil ik er met u bij stil staan,

dat hij de zoon van David genoemd wordt.

In het Bijbelgedeelte dat we daarnet hebben gelezen,

wordt Jozef met nadruk een afstammeling van DAVID genoemd.

En als de engel Gabriël aan Maria verschijnt

om haar het grote, verrassende nieuws te vertellen

dat ze een zoon zal krijgen, die zij de naam Jezus moet geven…

Dan voegt hij daaraan toe:

“Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd,

en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader DAVID geven.

Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob,

en aan zijn koningschap zal geen einde komen.”

Als je dat leest, dan is het eigenlijk verbazingwekkend dat wij Kerstfeest vieren.

De geboorte van dit kind – daar staan wij buiten.

Dat kind – alles aan Hem is joods.

Dit gebeurt allemaal in Israël, temidden van het joodse volk.

Hij is de zoon van David.

Hij zal koning zijn over het volk van Jakob. Over Israël.

Wij staan daar helemaal buiten. Toch?

Als je echt het feest van de geboorte van Jezus wilt vieren –

dan mag je dat best proeven.

Da’s goed.

Alleen al om te voorkomen,

dat we de geboorte van Jezus heel gemakkelijk verbinden

met algemeen-menselijke gevoelens en verwachtingen.

Vrede op aarde – o ja, dat willen wij ook al steeds.

Jezus wordt geboren in Israël.

Als Jood onder de joden.

Zijn geboorte ligt niet in de lijn

van verwachtingen en dromen die ieder mens wel herkent en in zich draagt.

Zijn geboorte ligt in de lijn van de verwachting van Israël.

Hij is de Zoon van David.

Lang verwacht, jazeker!

Verwacht in Israël.

Alles rond zijn geboorte doet aan David denken,

aan die grote koning van Israël.

De oude Zacharias zingt er al van:

“Een reddende kracht heeft hij voor ons opgewekt

uit het huis van David, zijn dienaar…”

En van Jozef lezen we dat hij van de stad Nazaret in Galilea

naar Judea gaat, naar de stad van David die Bethlehem heet,

aangezien hij van David afstamde.

En de engel verkondigt het aan de herders:

vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren.

En dat het herders zijn in de contreien van Bethlehem

die het grote nieuws het eerst horen…

ja, in de velden van Efratha heeft ook David met zijn schapen rond gezworven…

Was hij hun herder.

Alles doet aan David denken.

Jezus is de zoon van David.

Wij zouden misschien zeggen: dat klopt toch niet?

Op het geboortekaartje van Jezus staat toch niet de naam van David,

maar staan toch Jozef en Maria als de gelukkige ouders vermeld?

Maar ook daarvan moet je zeggen: het is door en door joods

om je op zo’n manier uit te drukken.

Jezus is de zoon van David.

Jazeker, daar mogen dan ik weet niet hoeveel generaties tussen zitten,

maar dat doet er niet toe.

Jezus is de zoon van David.

In de tijd dat Jezus geboren werd,

is dat een levende verwachting.

Men ziet uit naar de geboorte van de zoon van David,

dat is dan al een vaste uitdrukking geworden.

De Messias, de gezalfde, de koning. die verlossing zal brengen.

Daar ziet men naar uit.

En dat balt zich allemaal samen in die ene uitdrukking: ‘zoon van David’.

Hij is Koning.

Koning van Israël.

Een koning is in Israël pas echt een koning,

als hij niets anders wil zijn en niets anders is dan onderkoning.

Dat wordt van een koning in Israël gevraagd, dat is zijn hoge roeping:

dat hij in heel zijn beleid, zijn spreken en zwijgen, zijn doen en laten

zal belijden dat de HERE alléén koning is.

In Israël is een koning die niet helemaal op de HERE God vertrouwt, mislukt –

al zou zijn economisch beleid een succes zijn,

een koning die niet ruim baan geeft aan het Woord van God,

een koning die niet voorop loopt om God alle eer te geven –

die is in Israël als koning niet in tel,

die heeft zijn positie misbruikt

En echte koning zet God op de eerste plaats in zijn leven,

en gaat zijn volk daarin voor.

Een echte koning is een knecht, een dienaar van God.

David was zo’n koning.

Niet voor niks zijn er van David nog zoveel Psalmen bewaard gebleven –

liederen die hij dichtte, en waarin hij zijn hart voor God uitstortte;

liederen waarin hij de HERE alle eer, lof en aanbidding gaf;

liederen waarin hij zich toevertrouwde aan de grote Koning.

En in die Psalmen noemt David zichzelf ook meer dan eens zo:

zie in genade

En nu is Jezus de grote Zoon van David.

Hij heeft maar één passie:

de wil van zijn hemelse Vader doen.

Dat is waar Jezus voor leeft.

Hij is Koning in Israël, en dat zie je niet daaraan

dat hij op een hoge troon zit, in een paleis woont,

een hele hofhouding heeft, of vaak op de televisie komt…

Dat Hij de zoon van David is, dat Hij koning in Israël is,

dat zie je vooral dáár aan dat Hij nachten lang in gebed door brengt,

dat Hij de knieën buigt en zich uitstrekt naar zijn Vader,

dat Hij God alle eer geeft, en alleen voor zijn Woord ontzag heeft.

De blijde boodschap die Jezus brengt

is dan ook die van het Koninkrijk van God.

Hij verkondigt het Koninkrijk van God, dat roept Hij uit.

Je kunt ook zeggen: het Koningschap van God staat centraal

in alles wat Hij zegt en doet.

Als we Kerstfeest vieren, dan vieren we de geboorte van Jezus,

de grote Zoon van David.

Dan vieren we de geboorte van Hem die in de wereld gekomen is,

om de HERE God weer in het midden van ons bestaan te zetten.

Alleen zó wil Hij koning zijn:

door ons weer bij God te brengen,

door in ons leven God op de eerste plaats te zetten,

zodat de levende God, aan wie wij alles te danken hebben,

de bron is van ons denken, ons voelen, ons willen,

onze plannen, onze gedachten.

Dáár is Hij voor gekomen.

Dat al ons denken en willen, ons voelen en hopen,

ons spreken en zwijgen, ons doen en laten

opkomt uit diep ontzag voor en stil vertrouwen in onze God.

* * *

2.

Jezus is de grote zoon van David.

Als je aan David denkt, aan hoe hij leefde tot hij koning werd…

Hij was maar een eenvoudige jongen –

een herder die dag in, dag uit

met zijn schapen door de velden trok.

In dezelfde omgeving waar ook Jezus geboren wordt.

David is een herder.

Wij denken weleens dat dat een makkie was.

Je sjokt wat met je schaapjes over de heide…

dat beeld hebben we er wel bij.

We zijn misschien weleens in Drenthe geweest,

met vakantie,

en toen hebben we zo’n herder gezien…

Maar dat is natuurlijk een bedrieglijk beeld.

Als je herder bent, dat is best een gevaarlijk beroep.

Daar in Israël – want dáár is Jezus geboren, dáár hoort Hij thuis.

De gevaren zijn groot.

Zomaar opeens kan er een leeuw zijn, of een beer,

die een van de schapen wil grijpen, wil verscheuren.

Ook David heeft daar als herder mee te maken gehad.

Hij heeft gestreden tegen een beer en tegen een leeuw.

Nee, zonder pistool of ander modern wapen.

Met een knuppel, een lans, een zwaard – dat soort wapens.

En je kunt zo’n leeuw, zo’n beer natuurlijk zijn gang laten gaan…

Dat is voor jezelf wel zo gemakkelijk.

Nou, toe maar, een schaapje meer of minder…

Maar een echte herder doet dat niet.

Die zet zijn leven in de waagschaal,

die gaat de leeuw of de beer te lijf,

doet alles om dat ene schaap uit zijn klauwen te houden

of uit zijn klauwen te redden.

Het is dus geen kleinigheid om herder te zijn.

David was zo’n herder, en Jezus is de grote zoon van David.

De Herder, die zijn leven in zet voor zijn schapen.

En je begrijpt dan, hoe de beelden door elkaar kunnen lopen.

Want je ziet het kruis voor je.

Dáár zet Hij zijn leven in voor zijn schapen.

Voor ons.

Daar lijdt en sterft Hij om ons weer bij God te brengen.

Daar is Hij Herder en Lam tegelijk.

De Herder die hart heeft voor zijn schapen,

die niet wil dat er ook maar één omkomt en verloren gaat.

En tegelijk is Hij het Lam Gods,

dat de zonde der wereld wegneemt.

Het Lam dat geofferd wordt, om verzoening te bewerken.

Om de schuld uit te wissen.

Om wat gebroken is tussen ons en God te helen.

Zó doet Hij zijn naam eer aan.

Jezus – de Here redt.

De grote vijanden die Hij te lijf gaat,

met inzet van heel zijn leven: de dood, de duivel, de zonde.

Alles wat ons van God weg houdt,

wat ons van Hem scheidt – Hij gaat het te lijf.

Dat kost Hem zijn leven, Hij geeft zichzelf.

God koestert gedachten van vrede –

Hij wil in vrede met ons leven.

Hij wil vrede op aarde, zoals dat er is in de hemel.

Hij wil dat het weer goed komt tussen ons en Hem.

Hij wil een nieuw begin met ons maken.

Hij zoekt ons in Jezus op.

Als de goede Herder, die niet wil dat er ook maar één schaapje

door een leeuw of een beer,

dat er ook maar één mens door de zonde of de duivel verslonden wordt.

Dáár geeft Hij alles voor.

Jezus is Davids Zoon.

Geboren in Israël, Koning van Israël, Herder in Israël.

Hij kan maar op één manier Koning zijn: als een knecht,

die maar één passie heeft: dat God recht gedaan zal worden,

en de bron zal zijn van ons denken, willen, voelen, handelen, spreken…

En Hij kan maar op één manier Herder zijn: als een lam, dat geslacht wordt.

Als degene die zich voor ons geeft.

Die de boze leeuw voor ons verslaat.

* * *

3.

Opeens komen we een blinde man tegen.

Hij roept om Jezus.

En hij doet dat zó:

Jezus, Zoon van David!, roept Hij.

Heb medelijden met mij!

Ontferm u over mij!

De mensen om hem heen vinden het maar irritant dat hij zo roept,

en proberen hem het zwijgen op te leggen.

Maar hij gaat alleen maar harder roepen.

Jezus is mijn enige hoop – dat wéét hij als geen ander.

Zoon van David, heb medelijden met mij!

En zo druk als het is, maar Jezus hoort hem.

Hij hoort het roepen van deze man.

Hij hoort ook ons roepen, in onze nood.

En dan staat Hij stil.

Breng die man eens bij me, zegt hij.

En als de blinde vóór hem staat, vraagt Jezus:

Wat wilt u dat ik voor u doe?

Die man hoeft natuurlijk geen moment na te denken:

Heer, zorg dat ik weer kan zien!

En dan zegt Jezus:

Zie weer!

Uw geloof heeft u gered!

Onmiddellijk kan de man weer zien.

Hij heeft om Jezus geroepen.

Zoon van David!, riep hij.

Hij heeft het begrepen, Hij heeft zich daar aan vast geklemd.

Jezus is de Zoon van David.

Dan is er hoop!

Hij is de grote Koning, die alleen maar onderkoning wil zijn:

Koning onder God.

Hij verkondigt dat het Koninkrijk van God nabij is.

Het koningschap van God breekt door en dan is er hoop voor mij.

Want als dat koningschap van God dóór breekt,

dan zijn de zegeningen niet te tellen.

Als God tot zijn recht komt, dan komen ook de mensen weer tot hun recht.

Dan zal alles niet bij het oude blijven.

Dan gloort het licht in de duisternis, dan breekt er een nieuwe dag aan.

Zoals je onweer in de verte hoort aankomen,

en bij donkere nacht de flitsen aan de hemel het onweer al ruim van te voren

aankondigen –

zo is het met het Koninkrijk van God.

De man heeft het goed begrepen:

Jezus is de zoon van David – één en al ontferming!

Want zó is onze God.

Eén en al ontferming.

Hij wil niet dat we verloren gaan – en heeft zijn eigen Zoon daarvoor over.

En wat Jezus, die grote zoon van David ook doet…

Hij geeft het koningschap van God gestalte.

En dan zie je dat blinden weer kunnen zien,

dat doven weer kunnen horen,

dat lammen weer kunnen lopen,

ja zelfs dat doden worden opgewekt.

Dat is andere koek dan een beetje gezelligheid aan het einde van december.

Dat is van een andere orde dan onze goede voornemens.

Wat ons in Jezus geschonken is, dat is zó groot,

dat is zó onbegrijpelijk…

zó hoog… daar kunnen we gewoonweg niet bij.

Maar om het te ontvangen, hoef je alleen maar te knielen.

Te knielen bij de kribbe, te knielen bij het kruis.

Je ogen moeten er voor open gaan,

voor dat grote geheimenis van het Koninkrijk Gods,

maar als je Hem aanroept:

“Zoon van David! Heb medelijden!” –

dan hóórt Hij je.

Dan staat Hij bij je stil.

Dan opent Hij je ogen.

En je gaat Hem volgen, dat kan niet anders.

Je gaat achter Hem aan.

En je gaat God loven.

Dan ben je gered.

Als je deze Zoon van David aanroept, Hem volgt

en je God gaat loven en prijzen met heel je bestaan –

dat is precies waar deze Zoon van David voor gekomen is.

Amen.

Related Media
See more
Related Sermons
See more