2 Kronieken 7
Ps 84:1,2,5
Ps 15
LvK 21:1,3,7 (Na de doopbediening)
Gz 141
2 Chron 7:11-22
Ps 27:3,4
Gz 103:3,4,5
De vraag waarmee we ons gaan bezig houden in de huisbezoeken van dit seizoen is deze: Welke plek heeft God in jouw leven? In de preken gaan we die vraag verder aankleden. En we doen dat door de tempel van God te volgen door heel de bijbel heen. Je zult zien dat de geschiedenis van die tempel je kan helpen nadenken over de vraag: Welke plek heeft God in jouw leven?
Eigenlijk begint de hele geschiedenis van de tempel ook met die vraag. Koning David heeft op een gegeven moment al zijn schapen op het droge. Hij heeft alles goed voor elkaar. Een mooi paleis in Jeruzalem. Hij is een gevierd man en heeft veel vrienden. Al zijn vijanden liggen aan zijn voeten. Economisch gaat het goed met zijn eigen huishouden en dat van het land. Het draait allemaal lekker. En als hij daar zo troont op de zegeningen die God hem geeft, komt de vraag boven: Welke plek heeft de Heer nu eigenlijk? ‘Nu woon ik hier in een paleis van cederhout, terwijl de ark van het verbond met de HEER in een tent staat.’ God komt er voor zijn gevoel heel bekaaid af. Als een sluitpost op de begroting. Daar ga ik wat aan doen, zegt hij tegen de profeet. En hij vat het plan op om de tempel te bouwen.
En dan is er na een nachtje slapen die profeet die zegt: Geen goed plan David. Jij hoeft niet voor een plek voor de Heer te zorgen. De Heer gaat voor jouw een huis bouwen. En in het commentaar van de profeet hoor je al iets van het probleem dat God heeft met die tempel. God ziet een gevaar: als mensen een plek voor mij gaan afmeten dan gaat het niet goed. Dan duwen ze mij in een hokje, dan sluiten ze mij op tussen vier muren. Dan kan ik niet meer bij heel hun leven. Ik zie het al gebeuren: hebben ze mij nodig dan zoeken ze me op. En lopen ze de deur bij mij plat. Gaat alles goed dan laten ze mij links liggen en lopen ze met het grootste gemak voorbij. Als Ik de Heer een vaste woon en verblijfplaats krijg, als ik een plek krijg waar je naar toe kunt en waar je niet naar toe kunt. Dan hangt het straks helemaal van de mensen af of we elkaar in het gewone dagelijkse leven nog zullen ontmoeten. Zo’n vaste plek voor God is niet zo’n goed plan.
En wij herkennen dat wel denk ik. Ons leven zit zo in elkaar. Ons leven is een grote taart die we iedere keer weer moeten verdelen. We hebben het werk, we hebben onze school of opleiding, we hebben de kinderen, we hebben onze hobby’s, we moeten ook ruimte maken voor onszelf, we hebben onze vrije tijd, we hebben ons werk in de kerk. En we moeten nog ergens plek vinden om God te ontmoeten. Contact te houden met Hem. En voor je het weet heeft God een vaste plek gekregen waar je naar toe kunt en waar je niet naar toe kunt. En sluit je God op. Nee niet in een tempel. Maar bijvoorbeeld tussen de grenzen van de zondag. Tussen de grenzen van een kerkdienst. Tussen de momenten rond het eten. Voor je het weet is God niet meer de belangrijkste in je leven. Maar doe je in een week ook nog wat aan God. Is het laatste stukje taart voor Hem. Voor je het weet zit God in een doosje dat je zelf open en dicht kunt doen zoals het je zelf het beste uitkomt. Zo gaat het als je zelf God een plek gaat geven in je leven. Dat is het probleem dat God heeft met de tempel.
En toch zie je dat die tempel er komt. Davids Zoon Salomo bouwt hem. In zeven jaar met tientallen miljoenen euro’s. Gelukkig wordt de inrichting van de tempel dan een waarschuwing tegen alle risico’s die er aan verbonden zijn. In de tempel wordt duidelijk: God heeft geen vaste verblijfsplaats. Er is geen beeld van God te vinden. Of iets anders dat zou moeten symboliseren dat Hij er is. Nee, in de tempel staat de ark van het verbond als een lege troon. En al staat die tempel zo vast als een huis. Toch blijven de draagstokken in de ark zitten. Alsof ze willen zeggen: God kan ieder moment weer opstappen en vertrekken. God woont niet automatisch en vanzelfsprekend en voor de eeuwigheid tussen deze vier muren en achter dit gordijn.
Salomo gaat daar ook niet vanuit. Dat zie je ook gebeuren. Als de tempel klaar is. En de ark is binnen gebracht. Dan gaat koning Salomo bidden. Of de Heer toch opmerkzaam wil zijn op wat er gebeurt in de tempel. En in zijn gebed noemt hij steeds de hemel als woonplaats van God. En hij vraagt of de tempel toch de ontmoetingsplek mag zijn tussen God en mensen. Een plek, even weg uit het gewone leven. Een plek waar alles spreekt van Hem. En van verzoening. Waar je je door de grootsheid van het gebouw, de pracht en schittering die er vanaf straalt, je jezelf heel dicht bij God mag weten. Heer, bidt Salomo, leg hier uw oor te luister en uw oog te kijk. God, wees opmerkzaam en luister naar de gebeden die vanaf deze plaats tot u worden gericht.
Dat gebed van Salomo geeft natuurlijk aan hoe spannend hij het eigenlijk vind. Hij heeft alles uit de kast gehaald om God een mooie en indrukwekkende plek te geven. Tegelijk weet hij, en hij zegt dat ook met zoveel woorden: Zou God werkelijk bij de mensen op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan u niet bevatten, laat staan dit huis dat ik voor u heb gebouwd. Salomo wil graag dat God het mooi en goed vind. En tegelijk is zijn grote vraag: wat zal God er nu van vinden?
En het begin van hoofdstuk 7 vertelt je hoe God op dat gebed reageert: er daalde vuur uit de hemel neer, dat het brandoffer en de vredeoffers verteerde. De majesteit van de HEER vulde de tempel. De priesters konden niet naar binnen gaan, want de tempel was gevuld door de majesteit van de HEER.
Nu kun je denken: ziezo. God heeft het gebed van Salomo verhoort. Dus het zit nu wel goed met de plek die hij God toebedacht heeft. Die tempel kan wel even mee.
Nou niet dus. Want Gods wonderen zeggen veel, zijn woorden zeggen meer. Met het vuur uit de hemel, en de majesteit van God die de tempel vult is nog niet alles over de tempel gezegd. Gods wonderen zeggen veel, zijn woorden zeggen meer. En dat is precies waar we zijn in de bijbel lezing van vanmorgen. God die antwoord geeft op het gebed van Salomo. In 2 kronieken 7 geeft God antwoordt op het gebed van Salomo bij de inwijding van de tempel. Geeft God antwoordt op de vraag van Salomo: en wat vind u er nou van? Kunt u leven met de plek die we u geven?
En voor dat je nou jaloers wordt op Salomo. Eerst even dit. Je zou nu natuurlijk kunnen denken: 2 Kronieken 6: Salomo bidt tot God. En ploep. 2 Kronieken 7: daar is het antwoord van God al. Gaat dat altijd maar zo. Gaat dat bij mij ook maar zo: Ik bidt tot God, sla de bladzijde nog niet om en kijk. Daar is het antwoord van God al. Zou dat niet mooi zijn? En het leven niet een stuk aangenamer maken? Dat het bij Salomo zo gaat is om jaloers van te worden. Niet?
Nou wacht nog even. Heb je wel een idee hoe lang Salomo op dit antwoord heeft moeten wachten? Wat denk je? Als je 2 kron 7 zo achter elkaar leest dan zou je zeggen: er zit hooguit tweeweek tussen. 2 kron 7:9 het inwijdingsfeest van het altaar had zeven dagen geduurd, en daarna vierden ze zeven dagen het Loofhuttenfeest. Da’s twee weken wachten voordat hij antwoord krijgt op zijn gebed. Daar zouden wij nog mee kunnen leven. Ook daar kunnen we nog jaloers van worden, niet?
Maar wacht nog even. Lees vers 11 nog eens: Toen Salomo het werk aan de tempel van de HEER en het koninklijk paleis voltooid had, en alles wat hij zich omtrent de bouw van de tempel en het paleis had voorgenomen geheel volgens plan was uitgevoerd, verscheen de HEER hem in de nacht. God antwoordt Salomo, niet als de tempel klaar is, maar pas als ook het paleis van de koning klaar is. En uit het boek 1 koningen dat veel dezelfde geschiedenis vertelt als 2 kronieken kun je opmaken dat die bouw van het paleis 13 jaar in beslag nam. 13 jaar duurde het voordat Salomo antwoord kreeg op het gebed bij de inwijding van de tempel. Daar wordt het wel even anders van.
13 jaar wachten op antwoord. En wat voor een antwoord. Wat stelt het, met alle respect eigenlijk voor? Je hebt net meegeluisterd of meegelezen met het lezen uit de bijbel. Als je nou zelf moet zeggen wat die belofte inhoudt. Waar kom je dan uit?
Toen ik het voor het eerst las, toen dacht ik. Ja, da’s niet veel meer dan de belofte die ons in deze tijd van het jaar ingepeperd wordt door nootjes, de speculaas en de chocolade letters die al in de winkel liggen: Wie zoet is krijgt lekkers … In vers 15,16 zegt God: Ja, ik zal opmerkzaam zijn en luisteren naar de gebeden die vanaf deze plaats tot mij worden gericht. De tempel die je gebouwd hebt aanvaard ik en heilig ik om er voor altijd mijn naam te laten wonen. Niets van wat daar gebeurt zal me ontgaan; ik zal alles ter harte nemen. En in vers 17 klinkt al: als je alles doet wat ik je opdraag en je altijd houdt aan mijn bepalingen en rechtsregels. En vers 19: Maar mochten jullie je van mij afwenden en je niet houden aan de bepalingen en geboden die ik jullie heb opgelegd,(…) wil ik niets meer weten van deze tempel. Dat klinkt toch als wie zoet is krijgt lekkers?
Nou, ik denk dat je de boodschap van dit bijbelgedeelte veel sterker kunt verwoorden. God zegt: De tempel die je gebouwd hebt aanvaard ik en heilig ik om er voor altijd mijn naam te laten wonen. Niets van wat daar gebeurt zal me ontgaan; ik zal alles ter harte nemen. God zegt daarmee tegen Salomo: die tempel dat is mijn plek. Ik ben daar blij mee. Ik zal daar zijn en wil mijn mensen daar ontmoeten. Daar krijg je mij niet zomaar weg. Eigenlijk is er maar één manier om mij daar weg te krijgen. Eigenlijk kunnen alleen jullie mij daar weg krijgen. En dan vraag je natuurlijk hoe?
Wat denk je? Zal God vertrekken als Salomo zondigt of als zijn volk zonde doet? Wie zoet is krijgt lekkers zegt van wel. Maar weet je wat nou het bijzondere is aan het antwoord van God? Bij God gaat het anders. God zegt niet: alleen als je perfect bent wil ik met je leven. Bij God telt of je hem zoekt of niet. Want kijk maar eens. 13 Wanneer ik de hemel gesloten houd zodat er geen regen valt, of de sprinkhanen beveel het land kaal te vreten, of pest onder mijn volk laat uitbreken, 14 en wanneer dan mijn volk, het volk dat mij toebehoort, het hoofd buigt, al biddend mijn aanwezigheid zoekt en terugkeert van zijn dwaalwegen, dan zal ik het aanhoren vanuit de hemel, zijn zonden vergeven en het land genezen. Wel of geen zonde maakt niet of God luistert of niet. Gods aanwezigheid zoeken. Daar gaat het om.
Kijk je verder (2 Kron 7:19) dan zie je dat wanneer mensen zich van God afwenden – dat is het tegenovergestelde van hem zoeken - wanneer mensen zich van God afwenden dan wil God niets meer weten van de tempel.
Wat is het dus? Niet: als je geen zonde doet dan blijf ik bij jullie wonen. En als je wel zonde doet dan vertrek ik. Maar: als je zonde doet en mij zoekt dan geef ik genezing en herstel. Doe je zonde en zoek je mij niet dan ben ik weg. Of God blijft hangt dus af van je houding. Van de beweging die in je leven is. Ben je op Hem gericht of laat je hem links liggen. Dat bepaalt of God onder de mensen blijft.
Wat betekent dat nu voor ons vandaag? Wat betekent dat voor de vraag: Welke plek heeft God in jouw leven? Het betekent dat het er niet om gaat dat je God een plek geeft in je leven. Dat het er niet om gaat dat je op gezette tijden ook wat aan God doet. Dat hij ook een stukje van je taart kan krijgen. Zo van: de zondag, de kerkdiensten zijn helemaal voor Hem. Als God in jouw leven alleen een plek krijgt in de kerkdiensten of op afgepaste stukjes van je leven dan hou je jezelf voor de gek. Dan kun je beter gaan vissen of koekenbakken of weet ik wat op zondagmorgen. Want zoveel maakt God Salomo wel duidelijk: Niet de plek die je voor mij gemaakt hebt. Maar of je in heel je leven op zoek bent naar mij bepaalt of ik bij je blijf of dat ik wegga. De vraag is niet of ik een stukje van de taart krijg. De vraag is of ik de taart mag delen.
Amen.